HERINNERINGEN VAN EEN SCHOOLJONGEN UIT NICKERIE

door Jozef Siwpersad


Dr. Jozef Siwpersad

1944 - 2007

Indeling

'Schooljongen'

Kleuterklasse

Ik ben geboren in 1944 geboren in de Corantijnpolder. Mijn eerste schooljaren bracht ik door op de St. Michaëlschool. Schoolhoofd was toen meester Esseboom, een lange, vriendelijke heer. De kleuterklas werd naar een vogelsoort de wies-wisieschool genoemd. Dagelijks, bij het uitgaan van de kleuterklas, moesten de kleutertjes langs alle klassen lopen om de brug die naar de straat leidde over te steken. De leerlingen van de overige klassen hadden er telkens groot plezier in om onder het imiteren van pistoolschoten te “schieten” op de langslopende en luid kwekkende “wies-wisies”. Ik weet nog steeds niet meer waarom, maar ik werd regelmatig opgesloten in een donkere kamer in een uithoek van de kleuterklas. De naam van de kleuterjuf ken ik niet meer, haar gezicht herinner ik mij nog steeds. Medio jaren ’50 werkte zij bij boekhandel Soekhramsingh (Laigsingh sr.) aan de Gouverneurstraat. Ik ging haar stiekem bewonderen, want toen al had ik veel oog voor vrouwelijk schoon.

Veel vertier en speelgoed hadden wij niet aan het begin van de jaren vijftig. Op school vermaakten de oudere leerlingen zich tijdens de pauze met knikkeren, aten en het djoel-, lenge-, salpat- en kabaddiespel. De kleintjes  zochten naar schelpen in allerlei kleuren en vormen op het schoolterrein. Vervolgens gingen zij om de beurt op de kop van elkaars schelpen slaan. Degene die de kop van de andere aan diggelen had geslagen, was winnaar van de ronde. Het was dan ook de kunst om de schelpjes met de sterkste kopjes te vinden en in zetten. Niks bijzonders achteraf, maar het werd wel spannend gevonden. De kleutertjes leerden schrijven en tekenen met griffel en lei. Als spons werd een waterhoudende plant gebruikt. Hoogtijdagen op de kleuterschool waren altijd de dagen voor de vakanties. Want dan kreeg iedere kleuter een mooie “prinkie” mee gemaakt door de juf. Daar werd altijd verlangend naar uitgekeken.

Lagere school in Nieuw Nickerie

In 1953 verhuisde het gezin waarin ik opgroeide naar Nieuw Nickerie, naar “Bilo” (verbastering van below). “Bilo”en de polders waren toen verschillende werelden, met  verschillende bewoners die niet altijd even vriendelijk waren voor elkaar. Op de hoek van de Achtersstraat en de Westkanaalstraat exploiteerde mijn moeder een winkeltje. Naast ons woonde de kleurrijke  “Mr. Manoe” afkomstig uit Guyana.  De kost verdienend met was- en strijkwerk, was Manoe geliefd om zijn grappen en grollen, vooral op het cricketveld. Van hem doet het verhaal de ronde dat hij eens dronken op het veld stond te fielden en een cruciale vang miste. Tegenover zijn vrienden verklaarde hij later dat hij gemist had omdat hij plotseling twee ballen op zich zag afkomen. Hij wist niet welke van die twee hij moest vangen.

Ik werd als negenjarige jongen ingeschreven in de eerste klas van  de Spangenbergschool. Schoolfhoofd was toen “meester” Monkou. De onderwijzeres van de eerste klas heette juffrouw Braam. Als polderjongen durfde je zelden je mond open te doen. De taal was een grote barriere en verlegenheid een deel van je wezen. Je zat altijd ineengedoken om vooral niet op te vallen. Zittend op de achterste bank, plaste ik op een dag geruisloos gewoon onder de bank in de hoop dat niemand het zou opmerken. Het liep anders. Ik werd verklikt door een oplettende  buurman: “Juffrouw, juffrouw!, Siwpersad heeft geplast!” (iedere leerling werd vroeger aangesproken met de naam van zijn vader).  Juffrouw Braam vroeg waarom ik dat had gedaan. Angstig en verlegen antwoordde ik: “Juffrouw, Ik weet niet te vragen”. Zij toonde begrip voor mij en leerde mij te vragen: “Mag ik naar de bak?”. Of het nou om een grote of een kleine ging, voortaan was het altijd feilloos en probleemloos: “Juffrouw, mag ik naar de bak”? Op de Spangenbergschool hanteerde men namelijk het systeem van stenenbakken als urinoirs. Bij bezoeken aan de bak sloeg  een doordringende urinelucht je reeds van ver in het gezicht. Ik ben juffrouw Braam altijd dankbaar gebleven voor haar coulante behandeling. Zij begreep de psyche van het jongetje uit de polder die moest zien te overleven in een heel andere schoolomgeving. Die omgeving kon hard zijn. Ik was een onverbeterlijke laatkomer. Regelmatig liep ik in de fuik en werd ik samen met andere laatkomers met vijf tot vijftien zweepslagen gezweept door meester Callender, de opvolger van Monkou. Er werd een soort administratie bijgehouden en het aantal slagen klom naar mate het aantal overtredingen toenam. Monkou was een gemoedelijk type, Callender maakte geen grappen met veelplegers. Om acht uur precies sloot hij de poort en wachtte hij laatkomers op aan de straatkant. In die dagen werd er op alle scholen veel gezweept en gestraft (later heb ik als onderwijzer hetzelfde gedaan met mijn leerlingen). Ik herinner mij meester Holland uit de vierde klas die zweepte met een lat die hij “Oempie” noemde. Holland was apetrots op zijn “Oempie” vanwege de angst die het latje inboezemde. Je was niet jarig als hij met “Oempie” een paar keren over je bast was gegaan of op je geopende handen had geslagen.

Beangstigend was die wereld voor mij ook vanwege een paar donkere typetjes die mij altijd pestten en lastig vielen. Zo werd ik ’s morgens bij de ingang van de school vaak opgewacht door een ietwat oudere afperser: ik moest van hem dagelijks een kwartje meenenemen uit de winkelkas, anders zwaaide er wat. Een andere wilde altijd vechten: “Siwpersad, baka skoro me broko joe mars”, plachtte hij naar mij te roepen. Ik was tenger gebouwd en had weinig vertrouwen in mijn fysieke vermogens. Er heerste in die tijd een zekere animositeit tussen de verschillende bevolkingsgroepen en dat uitte zich ook in de omgang tussen leerlingen van diverse komaf. Later heb ik geleerd mij te verweren.Menige knokpartijtjes met creoolse leeftijdgenoten zijn  daaruit voortgevloeid. Er werd dagelijks gevochten en toch weer vrede gesloten. Uiteindelijk beleefde ik veel plezier aan mijn nieuwe vrienden en werd ik een deel van hun wereld.

In de tweede klas van de Spangenbergschool heb ik slechts een maand gezeten. Een medeleerlinge, Marie Noordpool (zuster van Stanley, de grote gitarist) mocht van het schoolhoofd de tweede klas overslaan en direct in de derde klas gaan zitten omdat zij uit de stad was gekomen. Stadsscholen,  werden in die tijd namelijk qua onderwijspeil veel hoger aangeslagen dan districtsscholen. Mijn oudste broer had net zijn hulponderwijzersakte behaald en was  werkzaam op de Spangenbergschool. Op diens aandrang  – “als Marie, dan Jozef ook” was zijn argument - plaatste het schoolhoofd mij op proef  in de derde klas. Ik kreeg de waarschuwing mee dat ik direct zou worden teruggeplaatst als ik het niet goed zou doen. Kinderen kennen ook eer- en schaamtegevoel. Zo klein als ik was, vatte ik de waarschuwing op als een uitdaging: ik zou ten koste van alles blijven in de derde klasse. Ik bedacht een strategie om niet te falen. Ik deed mijn uiterste best met taal- en rekenoefeningen. Ik probeerde met mijn in inkt gedoopte kroontjespen vooral netjes te schrijven in het zogenaamde netschrift. Ik papte aan met mijn creoolse bankgenoot Roland en probeerde ook van hem te leren en desnoods een beetje af te kijken. Ik gedroeg mij rustig en oplettend en probeerde niet op te vallen in negatieve zin. Resultaat: Ik werd niet teruggeplaatst en ging zelfs over. Dat was een psychologische overwinning: Ik was als polderjongen niet meer de mindere van de leerlingen uit Nieuw Nickerie.

In de vierde klas kwam ik terecht bij meester Bikharie. Hij was een  goed didacticus, die op zijn leerlingen ook indruk maakte als  muzikant en goochelaar. Als wij ijverig hadden gewerkt, wierp hij als beloning aan het eind van de dag een stuiver uit het raam van de eerste verdieping om die tot onze verwondering “terug te halen” en in zijn geopende hand te tonen aan de verbouwereerde klas. Ofschoon het altijd ging om dezelfde truc, waren de leerlingen telkens met stomheid geslagen over de bijzondere tovergaven van de meester. Op het erf van Bikharie groeiden matrozendruiven. Tegen betaling van een stuiver mocht ik soms letterlijk de boom in. Onderwijzers zijn in Suriname altijd karig bedeeld geweest. Een zogenaamde vierderanger verdiende toen ongeveer 150 gulden, inclusief districtstoelage.

In de vijfde en zesde klas leerde ik meester Aikman kennen. Hij hield van zijn leerlingen en gaf sommigen van hen gratis bijles in de zesde klas, de examenklas. Ik behoorde tot één van de uitverkorenen, waarschijnlijk omdat ik ernstig begon te kwakkelen als leerling. Ik kon niet goed rekenen. Vooral van verhoudingen snapte ik aanvankelijk weinig.  Op een dag moest ik weer naar bijles. Ik verkoos stiekem te gaan voetballen op het Willemsplein. Mijn moeder liep toevallig langs op de Voorstraat, nu Maynardstraat, op weg naar  de “nieuwe” steiger om een brief te posten die mee moest met de Perica, de enige boot die wekelijks overzee de verbinding onderhield tussen Nickerie en Paramaribo. Ik werd op heterdaad betrapt. Mijn moeder was resoluut. Zij hechtte groot belang aan onderwijs voor haar kinderen. Dus moest ik weg uit Nickerie. Binnen een week werd ik ingescheept in de Perica,  op weg naar het verre Paramaribo, waar mijn oudste broer mij in huis zou opnemen en zorgen dat het goed zou komen met mij. Zo ging dat vroeger in vele familie’s: je was er voor elkaar.

Naar Paramaribo

Het was maart 1957, midden in het schooljaar toen mijn moeder mij “postte” naar de stad, zoals het toen heette.  Sedertdien heb ik Nickerie alleen tijdens de schoolvakanties bezocht. Die drastische ingreep is achteraf gezien in elk opzicht mijn redding geworden. Gaandeweg was ik in Nieuw Nickerie namelijk op drift geraakt. Dat begon op een vrijdagavond in 1953. Ik had thuis een draai om mijn oren gekregen en was daarom weggelopen. Zoals gewoonlijk op de vrijdagavonden in die tijd, werden er die avond gedurende ongeveer twintig minuten trailers (korte fragmenten) vertoond in de twee concurrerende bioscopen Volkstheater en Julianatheater. Dit bij wijze van reclame en om de concurrentie af te troeven. Tot mijn verbazing mocht een ieder gratis binnen in het Volkstheater om de trailers te  bekijken. Heel Nieuw Nickerie kwam gewoonlijk af op die op die trailers. Schichtig om mij heenkijkend liep ik ongehinderd met de grote stroom mee. Ik was verbaasd dat niemand mij tegenhield of wegjoeg. Sindsdien was ik niet meer weg te slaan uit de buurt van de beide theaters.  Dagelijks kon ik urenlang samen met andere straatschuimers de grote posters bewonderen en fantaseren over de inhoud van de Amerikaanse films die ik overigens zelden of nooit te zien kreeg. De goedkoopste kaart kostte een kwartje en dat had ik niet. Iedere vrijdagavond was het samen met anderen wel rennen van het ene naar het andere theater om vooral niets van de trailers te missen. Tijdens de vertoning van de trailers maakten de creoolse bezoekers een hels kabaal als er Hindostaanse trailers werden vertoond. Er werd gevloekt en gescholden. Indiase films van toen hadden een traag tempo en er werd veel gehuild door de actrices. De creolen  hadden een voorliefde voor de Amerikaanse films met hun dynamiek,  geweld, drama en (verhulde) sex. De Javanen uit de polders daarentegen waren wel dol op Hindostaanse films. Zij kwamen in drommen er op af. Om vier of vijf uur ‘s middags waren zij reeds present, terwijl de voorstellingen om acht uur ’s avonds aanvingen. Vaak hing ik er rond en trachtte met andere schooiertjes te “boren”, d.w.z. door de bewaking heen te glippen om zonder betaling stiekem naar films te kijken. Niet zelden werd ik gepakt en kreeg ik een oorvijg van de bioscoopeigenaar of de suppoosten; erger waren de klappen met de balatazweep van ongegradueerde politie-agenten, de zogenaamde “borgoeskotoe’s” als Boela en anderen die jacht maakten op ons boromans. Boela verdiende overdag de kost met een ezelwagen. In de avonduren “speelde” hij voor politie-agent zoals als het oneerbiedig heette in de volksmond. Eén van de suppoosten was een klein, tenger Hindostaans mannetje van nauwelijks anderhalve meter. Overdag bedelde hij de kost bij elkaar. In de avonduren hield hij de wacht, uitgedost in militair tenue. Hij zag er vervaarlijk uit ook al omdat hij een dolk bij zich droeg. Hij maakte indruk op de boromans die steeds verwikkeld waren in een kat-en-muisspel met de wachters. De bazen van de filmwereld van toen waren onverbiddelijk, ze streken nooit over hun hart om kinderen van onbemiddelde ouders door te laten. Je kon ze nog zo smekend aankijken, zij gaven geen krimp. Een uitzondering was Djobo, een goedaardige creeolse dikzak die de poort bewaakte bij een van de theaters. Hij liet mij en anderen af en toe oogluikend binnenglippen. Er kwam hieraan een eind toen ik werd gepakt en Djobo moest bekennen dat hij mij “een kans” had gegeven. Hij werd niet ontslagen, maar hij heeft mij nooit meer binnengelaten. Ik denk nog steeds met veel genegenheid terug aan Baas Djobo. Djobo heeft een tijdje gewoond aan de Landingstraat , even voorbij de winkel van Amoi op de hoek van de Landingstraat en de Achterstraat. Bij Amoi kochten wij behalve de kroontjespennen, ook broodjes voor de pauze. Voor een stuiver kreeg je een broodje met een flinterdunne, nauwelijks waarneembare laag Wijsmanboter. De bestelling luidde standaard: “Amoi, djiem wang brede foe vo sensie nanga wang sensie botro (Amoi, geef mij een broodje van vier cent en een cent boter).

De verhuizing naar Paramaribo werkte op mij als een tovermiddel. In tegenstelling tot het milieu in Nickerie, was het gezin waarin ik terechtkwam een omgeving die mij dwong om goed te leren. Mijn oudste broer was lief, maar hij kon ontzettend streng uit zijn ogen kijken als iets hem niet beviel. Ik werd een overijverige leerling. Ik werd ingeschreven op de Beatrixschool en kwam in de zesde klas te zitten bij juffrouw Veira. Ik begon dagelijks in alle vroegte de krant (De Ware Tijd) te lezen. Direct na het middageten stortte ik mij op het huiswerk waarbij de stof van leervakken luid op werd gememoreerd. Ik trachtte uit te blinken in taal, geschiedenis en aardrijkskunde. Er was een ééndelige encyclopedie in huis (ENSIE) waarin ik vaak zat te bladeren. In deze encyclopedie  las ik voor het eerst de beroemde dichtregel van Rabindranath Tagore: “Het zijn de tranen van de aarde die haar glimlach in bloei houden”. Deze regel stond als onderschrift afgedrukt bij een foto van een straaljager van de Navo die over de bomen scheerde.

In september 1957 slaagde ik als enige van een klas van veertig leerlingen voor het toelatingsexamen voor de muloschool, met redelijke cijfers voor de genoemde vakken,  maar met een  vijf voor rekenen. Sindsdien heb ik geleerd om als leerling en student strategische keuzes te maken, veel te investeren in vakken die mij liggen en er voor de rest de kantjes van af te lopen. Wiskunde was daarom altijd een ramp op de Graaf van Zinzendorfschool voor mulo. Maar die strategie van selectieve keuzes maken heeft wel geholpen, later ook op de kweekschool.

Ik was in 1960 van de derde klas van de muloschool overgestapt naar de kweekschool. Ik was niet zeker of ik het eindexamen-mulo zou halen. Dus nam ik een gok: zonder mulodiploma naar de kweekschool. Een reden was ook dat ik evenals vele andere districtskinderen snel geld wilde verdienen, want het waren toen harde tijden voor de meeste families met schoolgaande kinderen. Een jaar winst was onder die omstandigheden mooi meegenomen. Die gok pakte goed uit. Ik deed mijn best, omdat ik intussen ook een geweldige afkeer had ontwikkeld voor het harde leven van de landbouwers in Nickerie. Dat kwam alzo. Tijdens de grote  vakanties reisde ik altijd af naar Nickerie. Dan moest ik ook mee helpen met de handmatige rijstoogst bij buren en kennissen. Voor al het gezwoeg met de “hasoewa” of  getande sikkel kreeg ik als ongeoefende kracht een dagloon van twee gulden. Met de verdiensten werden schoolkleren aangeschaft voor het hele jaar. Na een loodzware dag ging op een keer klagen bij mijn moeder. Ik zei: “Moeder, ik kan echt niet meer. Ik ga morgen niet werken”. Haar antwoord was: “Jij gaat morgen wel. Als jij niet studeert, ga jij je hele leven dit werk moeten doen”. Dat pedagogisch antwoord van mijn gesluierde en ongeletterde moeder heeft mij nooit meer losgelaten. Het is één van de krachten geweest die mij continu hebben voortgedreven en opgestuwd.   

Terug naar 'Herinneringen'

 

Copyright © 2003 - 2008 . All rights reserved.

Designed & hosted by Galactica's Graphics